MONITORING VAN RODE VOGELMIJT ESSENTIEEL VOOR EEN GOEDE AANPAK!
Eerste tussentijdse resultaten van het demonstratieproject ’Miteprevent’ beschikbaar
‘Miteprevent’ is een demonstratieproject, gefinancierd door het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, dat werd opgestart in mei 2020 en nog loopt tot eind april 2022. Partners Proefbedrijf Pluimveehouderij, Dierengezondheidszorg Vlaanderen (DGZ) en Pluimveeloket bestuderen daarin het belang van een intensieve monitoring op de evolutie van het aantal rode vogelmijten in een leghennenstal. 16 maanden na aanvang van het project kunnen de eerste conclusies getrokken worden.
Probleemstelling
Rode vogelmijten, beter gekend als bloedluizen, vormen de laatste jaren een groeiend probleem op leghennenbedrijven. Een besmetting met deze parasiet veroorzaakt bloedverlies, jeuk en stress bij de hennen, met een negatief effect op de productieresultaten tot gevolg. De meeste Vlaamse leghennenhouders zijn zich intussen wel bewust van deze problematiek, maar toch blijft het probleem zich ‘achter de schermen’ afspelen. De mijten en de schade verschijnen immers pas wanneer het aantal rode vogelmijten zodanig hoog is, dat enkel een volledige behandeling van de stal als enige optie overblijft. Wanneer de pluimveehouder zich tijdig een beeld kan vormen van wat er zich afspeelt in de kleinste spleten en kieren in de stal, kan hij sneller en gerichter optreden. Dit bespaart een enorme kost en veel moeite.
Snel kunnen handelen
Om een goed beeld te krijgen van de rode vogelmijt-populatie in de stal speelt een continue monitoring een zeer belangrijke rol! Door op de juiste locaties in de stal bloedluisvallen te plaatsen, kan de evolutie van de populatie in kaart gebracht worden. Het doel van het Miteprevent-project is deze monitoring in de praktijk uit te voeren in een tiental Vlaamse leghennenstallen. Daarvoor worden mijtenvallen geplaatst die bestaan uit PVC-buisjes waarin een stuk golfkarton wordt opgerold (zie foto). Voor de mijten vormt dit een ideale schuilplaats, waar ze gretig gebruik van maken. De vallen worden elke vijf weken opnieuw in de stal gehangen gedurende een periode van één week. Daarna wordt het aantal mijten in de vallen telkens geteld. Op die manier kan de rode vogelmijt-druk in de stal opgevolgd worden.
Een mijtenval bestaande uit een PVC-buisje, waarin een stuk golfkarton is opgerold. De rode vogelmijt maakt gretig gebruik van deze vallen als schuilplaats gedurende de dag.
Multifactorieel probleem
De grootte-orde van de rode vogelmijt-populatie in de stal hangt van verschillende factoren af. Zo bestaat er een grote variatie in stalsystemen en gebruikte materialen. Een eerste stal uit het project (Bedrijf 1) heeft een moeilijk te reinigen stalsysteem en slecht geventileerde plaatsen in de stal waardoor de luchtvochtigheid en de temperatuur hoog kunnen oplopen. Vanaf de opzet was er een hoog aantal rode vogelmijten aanwezig en van alle deelnemende bedrijven kende bedrijf 1 de hoogte besmettingsgraad. Het permanent gebruik van een drinkwateradditief blijkt bij deze continue hoge druk minder effectief te zijn. Het aantal bloedluizen kon hier omlaag gebracht worden dankzij een intensieve silicabehandeling, startende bij het meetmoment op 34 weken leeftijd (zie fig. 1). Dit resulteerde in een daling in de bloedluiscurve op een leeftijd van 39 tot 44 weken. Recentere metingen tonen aan dat de bloedluisdruk in deze stal opnieuw is toegenomen, mogelijks vanwege de hogere buitentemperaturen.
Kritieke plaatsen in de stal
De rode vogelmijtbesmetting in een stal is ook zelden homogeen verspreid. De populatie vestigt zich op een plaats in de stal waar schuilmogelijkheden voorhanden zijn, en liefst zo dicht mogelijk bij de plaats waar de hennen ’s nachts verblijven. De kritieke plaatsen in de stal zijn meestal wel bekend bij de pluimveehouder. Bij de monitoring is het dan ook van belang om op deze plaatsen voldoende vallen aan te brengen, zodat een correct beeld verkregen wordt van de aanwezigheid van de bloedluizen. Dit wordt ook aangetoond door de resultaten van bedrijf 2 (fig. 1). Op dit bedrijf was er eerder sprake van een milde besmetting, die zich vooral vestigde op de houten zitstokken. Op basis van de monitoringsresultaten besloot de pluimveehouder om deze kritieke plaatsen te reinigen rond week 34. Dit resulteerde in nulmetingen van week 39 tot en met week 49. Ook hier stijgen de bloedluisaantallen opnieuw in de metingen op 49 en 54 weken.
Figuur 1: Het verloop van de gemiddelde rode vogelmijtaanvallen per val, in functie van de leeftijd van de hennen
Combineer bestrijdingsmethoden
Op bedrijf 3 (fig. 1) was een zeer plaatselijke exponentiele groei van het aantal bloedluizen zichtbaar. Deze stal maakt gebruik van zitstokken waaronder elektrisch geladen draadjes zitten die de mijten afdoden bij direct contact. In het grootste deel van de stal hield dit systeem de besmetting onder controle, behalve in één compartiment waar niet alle hennen ’s nachts op stok gingen. Omdat er in deze stal geen andere bestrijdingsmethoden werden uitgevoerd, kon de mijtenpopulatie hier zeer lokaal toch exponentieel stijgen. Na een algemene behandeling van de stal toonde de monitoring geen vogelmijten meer aan. Het probleem was echter nog steeds sluimerend aanwezig, want op week 54 werd er een nieuwe opstoot van bloedluisaantallen in deze stal waargenomen.
Aandacht voor bioveiligheid en vroeg behandelen loont
Een leghennenstal zonder rode vogelmijt is onbestaande. Maar met behulp van het strikt naleven van een aantal bioveiligheidsmaatregelen en een snelle reactie op de monitoring, kan de bloedluispopulatie onder controle gehouden worden. Dit wordt aangetoond door de resultaten van bedrijf 4. Deze stal is goed geventileerd, makkelijk te reinigen en de pluimveehouder schenkt er de nodige aandacht aan bioveiligheid op het bedrijf. Tenslotte wordt er bij de kleinste stijging in rode vogelmijtaantallen meteen een plaatselijke silicabehandeling opgestart, die per ronde vier tot vijf keer herhaald wordt. Het is door het vroegtijdige ingrijpen in deze stal, dat de mijten nooit de kans krijgen om zich in grote aantallen doorheen de stal te verspreiden. De exponentiele fase in de populatiegroei wordt hiermee vermeden, wat het managen van de parasiet een pak eenvoudiger maakt. Dat deze aanpak loont, wordt duidelijk geïllustreerd in Figuur 1, waar bedrijf 4 als enige gespaard blijft van opstoten in rode vogelmijtaantallen.
Bij grote besmettingen is handmatig tellen van de vallen geen optie. In dit geval worden de mijten overgebracht in een petrischaal die door de computer geanalyseerd wordt.
Besluit
Zoals uit bovenstaande praktijkresultaten naar voor komt, wordt de bloedluisdruk niet bepaald door één risicofactor maar is het een multifactorieel probleem. Zo bevat het ene stalsysteem al meer spleten en kieren dan het andere of is het ene materiaal al makkelijker en beter te reinigen dan het andere. Daarbij kan ook het stalklimaat een rol spelen. Een slecht geregelde ventilatie kan bvb. aanleiding geven tot een hogere luchtvochtigheid en temperatuur en laat dat nu net de omgeving zijn waar de rode vogelmijt van houdt! Verder valt het ook op dat de bloedluizen zich niet homogeen over de stal verspreiden. Het is dus ook cruciaal om de monitoring op de juiste plaatsen in de stal te doen zodat men zeker een correct beeld van de bloedluisdruk op het leghennenbedrijf verkrijgt. Op basis van deze vroegtijdige detectie kan een pluimveehouder op tijd starten met de behandeling waar nodig.
Ervaring deelnemers
Dat de continue monitoring van rode vogelmijt zinvol is wordt ten slotte ook bevestigd door de deelnemers van het demonstratieproject. De deelnemende pluimveehouders gaven aan dat ze door de monitoring op de hoogte werden gebracht van de aanwezigheid van de eerste rode vogelmijten, nog voor ze zelf iets merkten in de stal. Daarnaast blijkt de monitoring een gunstig effect te hebben op de bewustwording. Wanneer een pluimveehouder maandelijks een actieve controle op bloedluis toevoegt aan het management van de stal, weet hij beter wat er leeft, en kan hij gerichter optreden.
Auteurs: Neil Van den Broeck (Proefbedrijf Pluimveehouderij), Tamara Vandersmissen (DGZ), Karolien Langendries (Pluimveeloket)
Publicatiedatum: september 2021