PLUIMVEELOKET

MONITORING IN HET SLACHTHUIS MOET WELZIJN VAN LEGHENNEN OPTIMALISEREN

Start van de monitoring gepland in het najaar van 2024

 

Het doel van het afgelopen LEGMONI-project was om het welzijn van de leghennen aan de slachtlijn te monitoren om op die manier verbeterpunten in bepaalde productiefases te ontdekken. Door deze aan te pakken kan het welzijn van de leghennen verder geoptimaliseerd worden. Tijdens het project werd een lijst opgesteld met praktisch haalbare indicatoren die eenvoudig opgevolgd kunnen worden in het slachthuis via een app. Deze monitoring zal in opdracht van de Vlaamse overheid verdergezet worden vanaf het najaar van 2024.

Opdracht Vlaamse overheid

In 2019 startte het onderzoeksproject Legmoni op vraag van de afdeling Dierenwelzijn (Departement Omgeving). ILVO en Proefbedrijf Pluimveehouderij kregen de opdracht om een snel en kostenefficiënt monitoringssysteem op punt te stellen dat het welzijn van leghennen aan de slachtlijn scoort. Door de bekomen resultaten terug te koppelen naar de verschillende schakels in de keten, wil men het welzijn van de leghennen optimaliseren.

 

Figuur 2

Het Legmoni-project wil het welzijn van leghennen optimaliseren door de leghennen te monitoren, de resultaten te rapporteren en de sector te informeren (benchmarking)

Welke parameters?

Bij de start van het project werd een uitgebreide lijst opgesteld met mogelijke parameters die hiertoe opgevolgd zouden kunnen worden. De onderzoekers baseerden zich hiervoor op literatuuronderzoek, maar vroegen ook input aan de sector. Er werden hoofdzakelijk diergebonden indicatoren meegenomen. Denk hierbij o.a. aan scores voor bevedering op verschillende lichaamszones, verwondingen, blauwe plekken, pootletsels, breuken (borstbeen, poten, vleugels), beklemmingen of dood aangeleverde dieren (DOA’s).

Hele ronde

Hoewel het finale monitoringssysteem enkel gepland stond in het slachthuis, werden in de onderzoeksfase bijkomende metingen uitgevoerd tijdens de productiefase en tijdens vangen en laden. Op die manier zou het mogelijk zijn om bepaalde parameters toe te wijzen aan specifieke fases in het leven van de leghen. De tomen werden zo op vier momenten gescoord, nl. aan het begin (1) en aan het einde van de productieronde (2), bij het vangen en laden (3) en in het slachthuis (4). Het scoren in het slachthuis gebeurde op basis van waarnemingen in de wachtruimte, in de vuile zone (na het verdoven of na het kelen) en in de panklare zone (na het pluimen). Daarnaast werd ook informatie overgenomen van het VKI-document en het slachtrapport. In totaal werden in het project 25 tomen zowel op het leghennenbedrijf als in het slachthuis gescoord. Bijkomend werden ook 28 tomen uitsluitend in het slachthuis gescoord, omdat door de COVID-pandemie een tijdlang geen bedrijfsbezoeken mogelijk waren.

Resultaten

Productieronde

Op het leghennenbedrijf werden aan begin en einde van de ronde 100 willekeurige leghennen gescoord. Bij de start (fig.1; zwarte driehoekjes) werden nog geen verwondingen vastgesteld en was voetzooldermatitis zeer zeldzaam. De hennen zaten ook nog mooi in de pluimen, enkel aan de staart en de vleugels kon al wat milde schade gedetecteerd worden. Wel duidelijk aanwezig waren borstbeenbreuken (gemiddeld bij 7,4% van de dieren) en borstbeendeviaties (gem. 4,4%). Deze werden vermoedelijk reeds opgelopen tijdens de opfok.

Tegen het einde van de ronde (fig.1; witte driehoekjes) ging de bevedering er in alle zones op achteruit waarbij de buik/cloaca het slechtst en de nek het best scoorden. Gemiddelde aantal borstbeenbreuken (63,0%) en borstbeendeviaties (53,1%) namen sterk toe tijdens de productieronde. In gemiddeld 43,8% van de gevallen werd aan het einde van de ronde hyperkeratose vastgesteld, al was er wel veel variatie tussen de tomen. Teenletsels bleven beperkt. De kamscore bleef gelijkaardig tijdens de hele productieronde, waardoor deze parameter voornamelijk info lijkt te geven omtrent de opfokfase.

Figuur 1

Figuur 1: Gemiddelde scores en percentages gemeten bij de start (zwarte driehoeken) en op het einde (witte driehoeken) van de productiefase op het leghennenbedrijf. Hoe meer naar rechts op de figuur, hoe slechter de scores.

Na vangen

Na het vangen werden telkens 25 willekeurige hennen uit de kratten of schuiven gehaald en gecontroleerd op breuken en verse verwondingen. Poot- en vleugelbreuken werden gezien bij gemiddeld 0,4%; resp. 2,0% van de dieren. In gem. 1,8% van de hennen werden verse verwondingen aan de poten gedetecteerd en bij gem. 0,9% was dit het geval aan de vleugels. Gezien de lage prevalenties is het belangrijk om een voldoende grote steekproef te nemen om tot juiste conclusies te kunnen komen.

Wachtruimte (slachthuis)

In de wachtruimte van het slachthuis werden alle kratten en/of containers van de betreffende toom gescoord. Bij gemiddeld 0,01% van de hennen werden beklemmingen vastgesteld en bij gem. 0,02% verwondingen. Deze indicatoren worden vooral beïnvloed door het vang- en laadproces.

Vuile zone (slachthuis)

De scores aan het einde van de productieronde en deze in de vuile zone van het slachthuis kwamen sterk overeen voor wat bevedering, borstbeenconditie en verwondingen betreft. Het lijkt er dus op dat het vang- en laadproces alsook het transport weinig invloed had op deze indicatoren. Voor de pootindicatoren (teenletsels, hyperkeratose en dermatitis) en kamletsels werden minder goede overeenkomsten gevonden. De bevedering, verwondingen, voetzooldermatitis, borstbeenconditie en hyperkeratose werden vnl. gerelateerd aan de productiefase op het bedrijf. Teenletsels waren moeilijk te linken aan een specifieke fase.

Panklare zone (slachthuis)

In de panklare zone van het slachthuis (na het pluimen) werden karkassen aan de slachtlijn gedurende tweemaal vijf minuten geobserveerd op breuken en blauwe plekken op de ledematen. Breuken aan vleugels en poten kwamen algemeen weinig voor. Blauwe plekken op vleugels, poten en borst werden genoteerd bij resp. gemiddeld 2,6%; 1,5% en 1,8% van de dieren. Deze zijn te wijten aan vangschade. Opvallend was ook het hoge gemiddelde aantal blauwe plekken aan de vleugeltip (11,4%). Dit kan mogelijk gerelateerd worden aan de verdovingsmethode of het transportsysteem.

Slachtrapporten

Tot slot werden ook de slachtrapporten bestudeerd. Het gemiddelde aantal DOA’s bedroeg 0,7% en is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel leghennenhouder, vangploeg, transporteur en slachthuis. Het gemiddelde aantal afkeuringen bedroeg 1,5% wat vooral gelinkt wordt aan de productiefase en het vang- en laadproces.

Finale indicatorenlijst

De uitgebreide indicatorenlijst werd gereduceerd o.b.v. de projectresultaten en bijkomende input van de stuurgroep waarbij vooral rekening gehouden werd met zowel relevantie als praktische haalbaarheid. Het streefdoel was immers om de tijdsduur voor het scoren van een volledige toom in het slachthuis door 1 persoon te beperken tot maximaal 1 à 1,5u. Indicatoren als kamverwondingen, teenletsels en hyperkeratose werden geschrapt en voor bevedering en verwondingen werd een overkoepelende score (zonder verdere opsplitsing per lichaamszone) voorzien. Het finale slachthuisprotocol wordt schematisch weergegeven in Figuur 2.

Infographic_Legmoni

Figuur 2: Schematische voorstelling finale slachthuisprotocol

Vervolg

De Vlaamse overheid zal deze monitoring starten in de Vlaamse slachthuizen in het najaar van 2024. De betrokken schakels van de keten zullen digitaal een informatief welzijnsrapport toegestuurd krijgen, waarin enerzijds de individuele resultaten staan maar waarin anderzijds via benchmarking ook duidelijk gemaakt wordt hoe de toom scoorde t.o.v. het Vlaamse gemiddelde.

 

Tekst: Karolien Langendries (Pluimveeloket) – Noémie Van Noten, Anneleen Watteyn & Frank Tuyttens (ILVO) – Nathalie Sleeckx, Ine Kempen & Niels Demaître (Proefbedrijf Pluimveehouderij) – Karlien De Paepe & Ester Peeters (Departement Omgeving)
Publicatiedatum: Mei 2024
Contactpersoon: noemie.vannoten@ilvo.vlaanderen.be

Partners