PLUIMVEELOKET

VERSTOREN VAN DE STROOISELLAAG BIJ VLEESKUIKENS ZORGT VOOR HOGERE AMMONIAKCONCENTRATIES OP STROOISELNIVEAU

 

Ammoniakemissies reduceren; het is door het stikstofarrest meer dan ooit een actueel thema in de veehouderij. De strooiselkwaliteit in een vleeskuikenstal kan hierin een grote rol spelen. Wat gebeurt er wanneer het strooisel vochtiger wordt gemaakt? Treedt er dan sneller korstvorming op en heeft dit een effect op de gevormde ammoniakconcentraties of op het aantal voetzoollaesies? Of zijn de ammoniakconcentraties juist lager wanneer men het strooisel rul probeert te houden? ILVO-onderzoeker Madri Brink zocht een antwoord op deze vragen in een vleeskuikenproef die uitgevoerd werd in het kader van het KUIKEMIS-project.

KUIKEMIS

Doel van dit VLAIO-LA traject is om de vorming van ammoniak aan te pakken bij de bron. Projectpartners ILVO, Proefbedrijf Pluimveehouderij en Innovatiesteunpunt Boerenbond testen hierin verschillende beloftevolle strategieën uit op gebied van voeder, inrichting en management in de vleeskuikenstal en dit met het oog op een reductie van de ammoniakvorming. Dat de kwaliteit van het strooisel een rol kan spelen in de ammoniakvorming bleek reeds uit een vorige proef waarin verschillende strooiselsoorten met elkaar vergeleken werden. Wanneer er minder korstvorming vastgesteld werd (bvb. bij turf), waren de ammoniakconcentraties op strooiselniveau hoger omdat de ammoniak makkelijker kon vervluchtigen vanuit het strooisel.

Doel proef

In de proef die in dit artikel besproken wordt, werden de effecten bestudeerd van het drogestof gehalte, de rulheid en de korstvorming van het strooisel op o.a. ammoniakconcentraties, prestaties en dierenwelzijnsparameters. Dit werd in de proefaccommodatie gesimuleerd door het toevoegen van (0 liter; 1,5 liter of 3 liter) water aan het strooisel in de hokken (2x per week gelijkmatig gesproeid over het hele hok) en door het al dan niet verstoren van de strooisellaag door hier af en toe in te harken (0x/week of 2x/week).

Behandelingen

Zo werden 6 verschillende behandelingen bekomen (controle (zonder toevoeging van water) zonder harken (C-); controle met harken (C+); 1,5 liter groep zonder harken (1,5-); 1,5 liter groep met harken (1,5+); 3 liter groep zonder harken (3-); 3 liter groep met harken (3+)). Alle hokken werden ingestrooid met houtkrullen en de dieren kregen hetzelfde 4-fasevoeder. Het toevoegen van het water en het harken (beide 2x per week) startte telkens pas op dag 10 omdat de emissies in de eerste 10 dagen van het leven van het kuiken verwaarloosbaar zijn en de dieren zo eenzelfde goede start kregen. Bij het harken was het de bedoeling om overal in het hok de eventueel gevormde korst te doorbreken.

deksel ammoniakmetingen

De ammoniakconcentraties werden op strooiselniveau gemeten met behulp van dit soort deksels op 3 plaatsen per hok.

Prestaties en vederkleed

Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de behandelingen voor wat de prestatieparameters betreft (voederopname, lichaamsgewicht, groei en voederconversie). De vuilheid van het vederkleed alsook de borstirritaties werden gescoord op dag 28 en dag 38, maar ook voor deze parameters werden geen significante verschillen gevonden tussen de behandelingen.

Strooiselscores

Op dag 29 en dag 37 werd het strooisel beoordeeld aan de hand van een 5-puntenscoresysteem. De scores varieerden van 0 (droog) tot 4 (nat en kleverig). Op beide tijdstippen waren de strooiselscores significant slechter bij de groepen waar water toegevoegd werd ( zie figuur 1 voor dag 37). Binnen de behandelingen zelf bleek er geen significant verschil te zijn in strooiselscore naargelang er wel of niet werd geharkt. Bij de aanvang van de proef werden nochtans wel betere strooiselscores verwacht bij de behandelingen waar geharkt werd. Het vochtgehalte van het strooisel was wel degelijk wat lager bij deze groepen, maar dit was niet significant (tabel). Mogelijks waren de verschillen tussen de behandelingen niet groot genoeg om een sterk visueel verschil waar te nemen in het strooisel. Het strooisel van de geharkte behandelingen was wel wat ruller, maar door het toevoegen van het water, werd het alsnog als kleverig beoordeeld.

Strooiselscores dag 37

Fig.1: Strooiselscores gemeten op dag 37 (via 5-puntenscoresysteem waarbij score 0 droog strooisel is tot score 4 (nat en kleverig strooisel)). Duidelijk slechtere strooiselscores bij de watergroepen (1,5 en 3) t.o.v. de controlegroep waar geen water werd toegevoegd (C). Binnen de groepen geen significante verschillen te zien naargelang er wel (+) of niet (-) geharkt werd.

Voetzoollaesies en haklaesies

Een parameter die vaak geassocieerd wordt met strooiselkwaliteit zijn voetzool- en haklaesies. Deze werden gemeten op dag 28 en dag 38. Op dag 38 (zie figuur 2) waren er meer voetzoollaesies te zien bij de groepen waar water toegevoegd werd t.o.v. de controlegroep. Wanneer enkel de geharkte groepen vergeleken werden met elkaar (dus C+, 1,5+ en 3+ in figuur 2), waren er significant slechtere waarden bij de 3 litergroep te vinden. Binnen de groepen was geen significant effect van harken op de voetzoollaesie-scores te zien. Haklaesies werden zeer weinig waargenomen in deze proef en vertoonden op geen enkel tijdstip significante verschillen tussen de behandelingen.

Voetzoollaesies dag 38

Fig.2: Voetzoollaesie-scores op dag 38 (van 0 tot 4; hoe hoger de score, hoe ernstiger de voetzoollaesies). Bij de watergroepen (1,5 en 3) zijn meer voetzoollaesies te zien dan bij de controlegroep waar geen water werd toegevoegd (C). Bij het vergelijken van enkel de geharkte behandelingen (met een +), zijn de scores het slechtst bij de 3 litergroep (3+). Binnen de groepen zelf is geen significant verschil te zien naargelang er wel (+) of niet (-) geharkt werd.

Ammoniakconcentraties

De ammoniakconcentraties op strooiselniveau werden op dag 28 en op dag 38 gemeten op 3 punten in het hok met behulp van deksels (zie foto). De bevindingen voor beide tijdstippen waren ongeveer gelijkaardig, al waren ze meer uitgesproken aan het einde van de proef. In dit artikel worden dan ook enkel de bevindingen van dag 38 besproken voor wat betreft de ammoniakconcentraties. Deze bleken aan het einde van de proef significant hoger te zijn voor alle groepen wanneer er geharkt werd t.o.v. de groepen waarbij de strooisellaag onverstoord bleef (zie figuur 3).

Ammoniakconcentraties dag38

Fig.3: Ammoniakconcentraties op strooiselniveau op dag 38. Bij alle behandelingen was er een significant hogere ammoniakconcentratie waar te nemen wanneer de strooisellaag verstoord werd door te harken (in de figuur weergegeven met een +).

Toename microbiële activiteit

Een mogelijke verklaring voor de hogere ammoniakconcentraties op strooiselniveau kan gevonden worden in het feit dat er door het harken meer zuurstof in de strooisellaag werd gebracht. Daardoor werd een meer aerobe (zuurstofrijke) omgeving gecreëerd en nam de microbiële activiteit in het strooisel toe. Urinezuur kan dan makkelijker omgezet worden in ammoniak. Dit is ook te zien aan de significant lagere waardes die teruggevonden werden voor urinezuur bij de behandelingen waar geharkt werd t.o.v. deze waar de strooisellaag onverstoord bleef (tabel). Ook werd er een significant hogere temperatuur gemeten op strooiselniveau bij de groepen waarin geharkt werd (tabel). Deze hogere temperatuur kan ook toegeschreven worden aan de op dat moment gestegen microbiële strooiselactiviteit in deze groepen.

tabel strooiselparameters

Tabel: Strooiselparameters op dag 37 (p<0,05 duidt op een significant effect). Bij de groepen waar geharkt werd (weergegeven met een + in de tabel) werd een significant lager gehalte urinezuur, een significant hogere pH en een significant hogere temperatuur genoteerd.

Zuurtegraad strooisel

De pH-waardes die gemeten werden op dag 37 waren significant hoger voor de geharkte groepen t.o.v. de niet-geharkte groepen (tabel). Dit komt doordat er op dat tijdstip al meer urinezuur omgezet werd in ammoniak in de geharkte groepen door de hogere microbiële activiteit. Het strooisel bevatte daardoor minder zuur en dus konden hogere pH-waardes genoteerd worden. Ook in vorige proeven was het duidelijk dat de pH laag bleef wanneer korstvorming optrad. Die dikkere korst zorgde dan immers voor een meer anaerobe omgeving met minder microbiële omzetting van urinezuur naar ammoniak.

Vochtgehalte strooisel

Er waren geen significante verschillen te zien in het vochtgehalte van het strooisel (tabel). De waarden bleken wat hoger te zijn naarmate er meer water toegevoegd werd aan het hok, maar deze waren niet significant verschillend. Binnen de groepen bleken ook de waarden voor het vochtgehalte van het strooisel lager te zijn wanneer er geharkt werd, maar ook hier waren deze verschillen niet significant te noemen. Mogelijks werden geen significante verschillen gevonden omdat er misschien onvoldoende extra gesproeid werd in de proef (tweemaal per week) en zouden deze resultaten meer uitgesproken geweest zijn indien wat extremer werd gegaan in de proefopzet.

Besluit

In deze proef werd een significant effect gezien van harken op de ammoniakconcentraties op strooiselniveau. Het harken zorgt voor extra zuurstof in de strooisellaag waardoor de microbiële activiteit erin toeneemt. Het urinezuur wordt makkelijker omgezet in ammoniak waardoor een hogere pH in het strooisel genoteerd wordt en de ammoniak makkelijker uit het strooisel kan vervluchtigen bij de groepen waar geharkt werd. Significante effecten op strooiselscore, vochtgehalte of prestaties werden echter niet gevonden tussen de groepen. Mogelijks zouden extremere condities zoals het nog meer of frequenter bevochtigen van het strooisel wel tot meer significante resultaten geleid hebben.

Tekst: Karolien Langendries (PLUIMVEELOKET) - Madri Brink & Evelyne Delezie (ILVO)
Publicatiedatum: februari 2022