PLUIMVEELOKET

BESTRIJDING VAN CAMPYLOBACTER IN DE PRIMAIRE SECTOR EN OP SLACHTHUISNIVEAU 

 

De EU onderhandelt momenteel over een proceshygiënecriterium van 1000 Campylobacter bacteriën per g nekvel of borsthuid op pluimveekarkassen. Een norm, waaraan  veel pluimveekarkassen in België op dit moment niet zouden voldoen. In hoeverre kunnen besmettingsroutes al geknipt worden? Valt er heil te verwachten van voeder-of wateradditieven, vaccins of passieve immunisatie via antistoffen in eieren? Welke praktijken in de slachthuizen zijn bevorderlijk of nefast in het Campylobacter-verhaal? En is er nog ontsmetting mogelijk in de fase van het verwerkte karkas? Dit artikel beschrijft hoever we vandaag staan in de beheersing van Campylobacter in de pluimveehouderij en in de slachthuizen.

Aantal infecties

Al is Campylobacter bij het brede publiek minder gekend dan zijn neefje Salmonella, toch is deze bacterie de belangrijkste oorzaak van maag-darm infecties bij de mens in de Westerse Wereld. Zo werden in 2014 27 Salmonella en maar liefst 71 Campylobacter gevallen per 100 000 EU inwoners gerapporteerd. Aangezien campylobacteriose niet altijd in grote uitbraken voorkomt, maar eerder als sporadische gevallen is er een serieuze onderrapportage en schat men dat er voor elk gerapporteerd campylobacteriose case er in werkelijkheid 46 infecties zijn. Dit leidt tot de berekening dat er jaarlijks in de EU ongeveer 9 miljoen Campylobacter infecties zijn wat gepaard gaat met een kost van 2.4 miljard euro, voornamelijk door medische kosten en werkverlet.

Besmettingsroutes

De belangrijkste route om besmet te geraken door deze bacterie is de consumptie van onvoldoende verhit pluimveevlees of kruisbesmetting in de keuken. Diverse studies tonen aan dat in België ongeveer 60 à 70 % van de tomen gekoloniseerd zijn met deze bacterie. Tot nu toe nam men aan dat Campylobacter bij pluimvee kon beschouwd worden als een schadeloze gastkiem, maar recent zijn er studies die aantonen dat de bacterie toch niet als zo schadeloos kan beschouwd worden, maar kan leiden tot darmontsteking, diarree, nat strooisel en zo tot pootproblemen (pododermatitis). Anderzijds, tomen met een suboptimale gezondheid zouden vatbaarder zijn voor Campylobacter kolonisatie.

 

Vleeskippen

Zowat 60 - 70% van alle tomen zijn positief voor Campylobacter

 

Eens enkele dieren besmet zijn, verspreidt de infectie zich binnen enkele dagen doorheen de hele toom onder andere via het drinkwatersysteem. Campylobacter is voornamelijk in de ceca (blinde darmen) terug te vinden en wordt veelal in grote aantallen uitgescheiden (106-109 bacteriën/g ceca inhoud). Eens besmet, blijven de dieren gekoloniseerd tot slachtleeftijd. Tijdens het slachtproces is het mogelijk dat darminhoud op de karkassen lekt wat dan kan leiden tot besmet pluimveevlees.  Gezien de hoge kolonisatiegraad in de ceca, zijn de karkassen vaak besmet met grote aantallen campylobacters.

Men heeft berekend dat wanneer de Campylobacter aantallen op de eindproducten tien keer lager zouden zijn, het infectierisico voor de mens zou dalen met minstens 50%. Vandaar dat er in de EU momenteel onderhandelingen zijn over het invoeren van een proceshygiënecriterium van 1000 bacteriën per g nekvel of borsthuid.

Maatregelen voor de primaire sector

Maatregelen kunnen genomen worden op twee niveaus, enerzijds ter hoogte van de primaire sector en anderzijds op slachthuisniveau. In België zijn de laatste jaren enkele Belgische studies aan de gang of al uitgevoerd ter reductie van Campylobacter in de primaire sector. Zo werd er onderzocht of het toevoegen van organische zuren, plantaardige stoffen en antibacteriële componenten geproduceerd door melkzuurbacteriën aan voeder of drinkwater Campylobacter kolonisatie kon reduceren of de spreiding vertragen. In eerste instantie werden melkzuurbacteriën, middellange ketenvetzuren, essentiële oliën en bepaalde componenten uit look, prei, kaneel, getest op hun anti-Campylobacter activiteit. Dit werd uitgevoerd in een simulatiemodel van de ceca van de kip, waarbij de pH, redox, temperatuur en microbiële samenstelling van de ceca werd gesimuleerd. Ondanks het feit dat bepaalde melkzuurbacteriën en het look extract een duidelijke anti-Campylobacter activiteit vertoonden in deze fermentor, bleek het effect veel minder duidelijk in dierproeven. Enkel wanneer de kippen besmet werden met lage dosissen Campylobacter bleek één Enterococcus faecalis stam en het lookextract in staat te zijn de kolonisatie te vertragen.

Een andere onderzoekspiste is passieve immunisatie. Hierbij worden leghennen besmet met Campylobacter en vervolgens worden hun eieren die antistoffen tegen Campylobacter bevatten aan braadkippen toegediend. De eerste proeven waren veelbelovend en toonden aan dat de toediening van de immune dooiers aan het voeder van vleeskippen resulteerde in een drastische reductie van zowel de Campylobacter aantallen in de ceca van de besmette dieren, als in de spreiding van Campylobacter naar niet-besmette dieren. Momenteel wordt geëvalueerd of dit een bruikbare en kosteneffectieve maatregel is die onder praktijkomstandigheden ingezet kan worden. Zo wordt onderzocht met welke Campylobacter stammen de leghennen geïmmuniseerd moeten worden om een optimale bescherming te krijgen tegen een zo groot mogelijke diversiteit van Campylobacter stammen; op welke manier dit toegediend kan worden aan de braadkippen aangezien toediening via het drinkwater logistiek eenvoudiger is, of een subunit vaccin ontwikkeld kan worden uit een mengsel van immunoreactieve antigenen, en of het mogelijk is om de ontwikkelde vaccins in ovo te gaan toepassen. In ovo vaccinatie is immers de meest economisch haalbare manier om geïnactiveerde vaccins toe te dienen aan braadkuikens.

Fermentoropstelling ILVO

Twee fermentoropstellingen op het ILVO die gebruikt werden tijdens het  CAMPOUL project. In dit model werden pH, redox, temperatuur, microbiële samenstelling van de kippenceca gesimuleerd waardoor het mogelijk was om melkzuurbacteriën en allerlei stoffen te screenen op hun anti-Campylobacter activiteit.

 

Maatregelen op slachthuisniveau

Ook op slachthuisniveau werd recent een Belgische studie afgerond. Zo werden tomen gekoloniseerd met hoge aantallen campylobacters opgevolgd tijdens het slachtproces in meerdere slachthuizen. Een grote variatie in karkascontaminatie werd vastgesteld, zowel op karkassen binnen dezelfde toom, als tussen verschillende tomen in hetzelfde slachthuis als tussen tomen in verschillende slachthuizen. Na koeling waren tussen de 11% en 78% van de karkassen besmet met meer dan 1000 bacteriën per gram borsthuid. Deze variatie suggereert dat sommige slachthuizen beter in staat zijn de Campylobacter contaminatie te beheersen. Naast een reductie van het kolonisatieniveau met Campylobacter in de tomen kunnen ook volgende zaken mogelijk leiden tot minder gecontamineerde karkassen zoals onder andere geoptimaliseerde transport- en wachttijden, correct afgestelde pluk- en evisceratie-apparatuur en correcte temperatuur van het broeiwater (54-55°C). Voorts bleek ook dat de keuze van de transportcontainers en de verdoving een invloed kan hebben op de Campylobacter contaminatie aangezien bepaalde systemen meer stress en dus defecatie kunnen veroorzaken dan andere systemen.

Meer internationale studies richten zich op fysische of chemische decontaminatie van het eindproduct. Fysische decontaminatie van het eindproduct zoals hitte of laagtemperatuursbehandeling blijken effectief te zijn om het aantal campylobacters op karkasniveau te reduceren, maar kunnen het uitzicht van het eindproduct wijzigen, waardoor het visueel minder aantrekkelijk is voor de consument. Voorts zijn dergelijke technieken vaak moeilijk te implementeren in het slachthuis. Chemische decontaminatie van het eindproduct met behulp van bijvoorbeeld organische zuren is, al lijkt het wel in studies succesvol te zijn, momenteel verboden vanuit de EU.

Besluiten

Indien het bovenvermelde proceshygiënecriterium in voege zou gaan, dan is het duidelijk dat in België veel karkassen niet zouden voldoen aan dit criterium. Tot nu toe is er geen alleenstaande oplossing voor dit probleem en ligt het antwoord in een multidisciplinaire aanpak. Eerst en vooral mag de rol van bioveiligheid niet onderkend worden. Zo kan de toepassing van een strikt hygiëne- en bioveiligheidsprotocol ervoor zorgen dat de insleep van campylobacters uit de omgeving vermeden of uitgesteld wordt waardoor mogelijk lagere Campylobacter aantallen in de toom teruggevonden kunnen worden op moment van slacht.

Al is momenteel het effect van de geteste voeder-of wateradditieven vrij beperkt op de Campylobacter aantallen en de verspreiding in de toom, toch kunnen ze leiden tot een iets lagere kolonisatiegraad in de ceca. Ook de rol van vaccinatie moet in de toekomst nog verder onderzocht worden en kan belangrijk zijn in de strijd tegen Campylobacter. Tot slot zijn er ook enkele eenvoudige maatregelen die het slachthuis kan nemen dat kan leiden tot een lagere besmetting van de karkassen.

PROJECTEN 

CAMPOUL: Bestrijding van Campylobacter jejuni kolonisatie en uitscheiding bij vleeskippen door middel van organische zuren en antibacteriële componenten geproduceerd door melkzuurbacteriën) (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2009-2012: Ugent, ILVO)

CAMPYTRACE: Kwantificatie en moleculaire differentiatie van Campylobacter in de productieketen van braadkippen om interventies te definiëren met als doel een daling in het aantal humane campylobacteriosen te bekomen (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2012-2016: Ugent, WIV)

CAMPIMMUN: Immunisatie van kippen tegen Campylobacter infecties (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2015-2019: Ugent, ILVO)

Tekst: Geertrui Rasschaert (ILVO, 2016) - Beeld: Pluimvee