Mengteelten van veldbonen vormen een regionaal alternatief voor sojaschroot in bio-leghennenvoeder
Het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) organiseerde eind 2020 samen met het Pluimvee-, Varkens- en Rundveeloket vijf webinars rond veehouderij. Het eerste webinar had als centrale thema “Alternatieve eiwitbronnen”. ILVO-onderzoekster Marta Lourenço bracht er de resultaten van een afsluitende prestatie- en verteringsproef bij leghennen in het kader van het KUILEG-project. Het sojaschroot werd hierbij geheel of gedeeltelijk vervangen door o.a. mengteelten van veldbonen en granen. Benieuwd naar de effecten op prestaties, kwaliteit en verteerbaarheid? Lees dan zeker verder voor de belangrijkste resultaten.
KUILEG
Het KUILEG-project was een 3-jarig project, gefinancierd door het Vlaams Departement van Landbouw en Visserij, waarbij partners ILVO, Inagro en Proefhoeve Bottelare (HOGENT/UGent) op zoek gingen naar alternatieve eiwitbronnen ter vervanging van het minder duurzame soja(schroot) in pluimveevoeding. Al gauw kwam men terecht bij veldbonen die eiwitrijk zijn, maar echter ook veel anti-nutritionele factoren (ANF) bevatten. Het KUILEG-consortium ontdekte echter dat het inkuilen van mengteelten van veldbonen en granen leidde tot een voldoende grote reductie van de ANF. De ingekuilde producten werden dan ook ingemengd in het voederrantsoen van leghennen tijdens een prestatie- en verteringsproef aan het ILVO.
De veldbonen bevonden zich in een deegrijp stadium (te zien aan de lichtgroene kleur van de veldbonen) bij de oogst van de mengteelt
Proefvoeders
In totaal waren er vijf verschillende voederbehandelingen. Het eerste was een controlevoeder, volledig gebaseerd op de samenstelling van een commercieel bio-leghennenvoeder. Dit bevatte dus wel sojaschroot (5%) maar geen veldbonen. Een tweede proefvoeder bevatte 9% droge veldbonen (niet ingekuilde veldbonen, variëteit Axel) en geen sojaschroot. Een derde proefvoeder bevatte ingekuilde veldbonen (variëteit Axel). Deze bevatten echter vrij veel vocht in deze proef en daarom werd geopteerd om naast 8% ingekuilde veldbonen ook nog 2,5% sojaschroot toe te voegen om aan een voldoende hoog % ruw eiwit te raken zonder dat het voeder té vochtig werd. Het vierde proefvoeder bevatte 10% van de wintermengteelt (veldboonvariëteit Axel + wintertarwe) i.p.v. sojaschroot en het vijfde voeder bevatte 10% van de zomermengteelt (veldboonvariëteit Tiffany + triticale) i.p.v. sojaschroot.
Nutriëntensamenstelling
De nutriëntensamenstelling van de vijf proefvoeders was gelijkaardig (tabel 1) met uitzondering van een hoger vochtgehalte voor het ingekuilde veldbonen-voeder. Het ruweiwitgehalte van de verschillende voeders bevond zich overal tussen 16,5 en 17,5%; een percentage dat vooraf gewenst was. Alle voeders hadden verteerbare lysine-gehaltes boven de vereiste 7 g/kg voeder, maar geen enkel voeder bereikte de vereiste waarde van 6,3 g/kg voeder voor verteerbare methionine + cysteïne. Navraag bij veevoederfirma’s leerde dat dit gehalte ook niet gehaald wordt voor een commercieel bio-leghennenvoeder en dat dit lagere gehalte dus niet als problematisch moest worden beschouwd voor de proef.
Tabel 1: Nutriëntensamenstelling van de verschillende voederbehandelingen. Bemerk het hogere vochtgehalte bij de ingekuilde veldbonen, alsook de algemeen lage waarden voor het verteerbare methionine+cysteïne-gehalte
Prestatieproef
Voor de prestatieproef werden Dekalb White leghennen gebruikt. Deze werden per acht gehuisvest in verrijkte kooien op ILVO. Elke voederbehandeling werd aan zes verrijkte kooien toegewezen (6 herhalingen per behandeling) en de leghennen werden opgevolgd gedurende 6 perioden van telkens 4 weken. Bij de start van de proef waren de hennen 18 weken oud; aan het einde van de proef 42 weken. Elke 4 weken gebeurden metingen voor prestaties en eikwaliteit.
Prestaties
Legpercentage, eigewicht en eimassa waren niet significant verschillend tussen de verschillende voederbehandelingen. Dit was ook het geval voor de voederopname (figuur 1) en de voederconversie. De voederopname lag wel bij alle groepen hoger dan wat beschreven staat in de managementgids van Dekalb White leghennen die in verrijkte kooisystemen gehuisvest zijn. Dit kan verklaard worden door het te lage gehalte aan verteerbaar methionine + cysteïne in alle proefvoeders. De leghennen hebben geprobeerd dit te compenseren door meer voeder op te nemen.
Figuur 1: De voederopname was niet significant verschillend tussen de voederbehandelingen, maar lag wel algemeen hoger dan wat in de managementgids beschreven staat voor Dekalb White leghennen in verrijkte kooien (grijze lijn ‘gids’). Dit was vermoedelijk om de te lage gehaltes aan verteerbare methionine en cysteïne te compenseren
Eikwaliteit
De schaaldikte en de breuksterkte varieerden soms tussen de verschillende voederbehandelingen op de meetpunten, maar deze (soms kleine significante) verschillen waren niet consistent tot op het einde en dus kon geen algemeen significant verschil tussen de voederbehandelingen genoteerd worden. De breuksterkte van alle groepen lag hoger dan wat theoretisch verwacht werd, wat wijst op stevige eieren en dus positief is.
Bij zowel dooierkleur als Haugh Unit (maat voor eiwitdikte in het ei) werden significante verschillen tussen de verschillende behandelingen opgemerkt op een aantal tijdstippen, maar ook hier waren deze niet consistent in de tijd en dus kon ook hier geen algemeen significant verschil gedetecteerd worden voor deze parameters.
Verteringsproef
Naast een prestatieproef werd ook een verteringsproef uitgevoerd aan het ILVO. Dezelfde 5 voederbehandelingen werden uitgevoerd bij telkens 9 Dekalb White leghennen die individueel werden gehuisvest in verteringskooien. Zowel voor de verteringscoëfficiënt van ruweiwit als voor de opneembare energie scoorde het voeder met de droge (niet-ingekuilde) veldbonen het slechtst. Ook het voeder met de ingekuilde veldbonen scoorde slecht voor opneembare energie, maar had dan weer de beste verteringscoëfficiënt voor ruweiwit (samen met de wintermengteelt Axel).
Besluit KUILEG
In de prestatieproef werden geen significante verschillen gevonden tussen de voederbehandelingen voor wat prestaties en eikwaliteit betreft. Bij de laatste waren wel kleine significante verschillen per meetpunt, maar deze waren niet consistent. Wat de verteerbaarheid betreft, lijkt dit in het voordeel te spelen van de ingekuilde mengteelten in vergelijking met de droge veldbonen. Mogelijks zorgt het inkuilproces voor een verbeterde eiwitbeschikbaarheid.
Gezien er geen verschillen werden gevonden tussen de voeders met de ingekuilde mengteelten t.o.v. een commercieel bio-leghennenvoer (met 5% sojaschroot), kan besloten worden dat het mogelijk moet zijn om sojaschroot in een bio-leghennenvoeder te vervangen door een ingekuilde mengteelt van veldbonen met granen.
Vervolgproject
Recent werd ook een vervolgproject opgestart, nl. OPTIPLUIM. In dit LA-project zal gezocht worden naar de meest optimale teelt van vlinderbloemige gewassen voor pluimveevoeding. Er zal gefocust worden op het telen van veldbonen en erwten, in combinatie met gerst, tarwe of triticale. Het doel is om een maximale eiwitopbrengst te bekomen. Naast inkuilen zullen ook andere verwerkingsmethodes, zoals toasten en extruderen, worden onderzocht. De nutritionele waarde van de behandelde mengteelt zal nadien bepaald worden bij zowel vleeskuikens als leghennen en dit zowel voor de biologische als de conventionele sector. Ook een haalbaarheidsstudie vanuit economisch alsook milieukundig standpunt staat op het programma. Meer info bij marta.lourenco@ilvo.vlaanderen.be.
Tekst: Karolien Langendries (PLUIMVEELOKET) – Marta Lourenço (ILVO) – Luk Sobry (Inagro) – Eva Wambacq & Joos Latré (Proefhoeve Bottelare HOGent/UGent)
Publicatiedatum: december 2020