OP ZOEK NAAR ALTERNATIEVE BESTRIJDINGSMETHODES VOOR WORMINFECTIES BIJ BIO-LEGHENNEN
Worminfecties komen regelmatig voor in de (biologische) leghennenhouderij. De projecten Prebebioleg en Altbioleg proberen meer inzicht te verschaffen in deze problematiek en zoeken antwoorden op vragen als: ‘is het wel nodig de worminfectie te behandelen?’, ‘wanneer is de wormdruk té groot op een bedrijf?’, ‘zijn er managementmaatregelen die genomen kunnen worden om een infectie te vermijden?’ en ‘welke alternatieve behandelingen zijn mogelijk?’. Beide projecten focussen specifiek op bio-leghennen, maar de bevindingen zijn uiteraard bruikbaar voor de hele pluimveesector.
Soorten wormen
Op meer dan de helft van de Europese leghennenbedrijven kunnen een of meerdere worminfecties waargenomen worden bij de dieren. Verschillende wormsoorten zijn hierbij mogelijk. De meest voorkomende wormen bij de kippen zijn de Ascaridia galli (grote spoelworm) en de Heterakis gallinarum (kleine spoelworm). In mindere mate komen de Capillaria sp. (haarwormen) en de Raillietina sp. (lintwormen) voor.
Grote spoelworm (Ascaridia galli) in dunne darm van leghen. Deze behoort samen met de kleine spoelworm (Heterakis gallinarum) tot de meest voorkomende wormsoort in de hedendaagse pluimveehouderij.
Behandelen of niet?
Wanneer een worminfectie vastgesteld wordt op het pluimveebedrijf, zijn er twee acties mogelijk. Ofwel behandel je deze niet, maar dat kan negatieve gevolgen hebben op zowel de productieresultaten als op het welzijn van de dieren. Ofwel behandel je deze wel, waarbij de meest gebruikte (en toegelaten) producten flubendazol of fenbendazol zijn.
Wachttijd in bio-sector?
In een nieuwe Europese Bio-Verordening (die aanvankelijk zou ingaan op 1 januari 2021 maar uitgesteld werd tot (vermoedelijk) 1 januari 2022) is één van de voorstellen die op tafel ligt het invoeren van een minimale wachttijd van 48 uur voor bepaalde diergeneesmiddelen in de bio-sector, waar deze wachttijd vroeger nog nul was. Voor flubendazol en fenbendazol zou dit dan een wachttijd van 48 uur betekenen in de bio-sector. Zowel tijdens het gebruik van dit product als tot 48 uur erna (dus ongeveer 9 dagen) zouden de eieren dan niet meer als biologisch verkocht kunnen worden, wat mede door problemen met de afzet grote economische gevolgen zou hebben voor de pluimveehouder. Het is echter nog onduidelijk of dit punt onveranderd opgenomen blijft in de Verordening.
Basisprincipe biologische productie
Maar zelfs wanneer dit punt toch in de Bio-Verordening aangepast zou worden, blijft het basisprincipe van de biologische pluimveehouderij gezonde, weerbare kippen houden met een minimaal gebruik van diergeneesmiddelen. Het doel van de projecten Prebebioleg en Altbioleg, beiden gefinancierd door het CCBT (Coördinatiecentrum Praktijkgericht Onderzoek en Voorlichting Biologische Teelt), is dan ook het aanreiken van alternatieven met betrekking tot zowel preventie als bestrijding van worminfecties bij bio-leghennen. Op die manier wil men het gebruik van flubendazol of fenbendazol in de bio-pluimveehouderij reduceren zonder daarbij in te boeten op technische prestaties of op dierenwelzijn.
Lintwormen (Raillietina sp.) komen minder vaak voor bij kippen
Uit gewoonte of uit noodzaak?
Tijdens het project werden reeds enkele focusgroepen opgericht waarbij bio-pluimveehouders samengebracht werden met experten. Hieruit bleek dat men nu vaak ‘uit gewoonte’ of volgens een vast bedrijfsschema behandelt met flubendazol. Maar eigenlijk is men niet altijd op de hoogte van de heersende wormdruk op het bedrijf. Men kan zich dan de vraag stellen of die behandeling wel effectief nodig was, dan wel of men niet eerst nog iets anders kon ondernemen.
Standard Operating Procedures
Via het Prebebioleg-project wil men bio-pluimveehouders helpen om doordachte keuzes te maken rond de wormproblematiek op hun bedrijf. Het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) en partner Bioforum zullen hiertoe enkele Standard Operating Procedures (SOPs) opstellen rond monitoring, diagnostiek, preventie & insleep en behandelingsstrategieën. Pluimveehouders en (wetenschappelijke) experten zullen hier ook om input gevraagd worden bij het maken van deze handleidingen die ook op praktijkbedrijven getest zullen worden. Er wordt dan ook zeer veel waarde gehecht aan de deelname van de bio-sector in dit project.
Het project Prebebioleg werd tijdens een focusgroep voorgesteld aan biologische pluimveehouders, waarbij hun bezorgdheden omtrent wormproblematiek en bijhorende wetgeving aan bod kwamen
Inhoud SOPS
Maar welke informatie zullen deze SOPs dan precies bevatten? De ‘SOP monitoring’ zal inzicht verschaffen rond hoe men een meststaal correct neemt en met welke frequentie deze genomen moet worden. De ‘SOP diagnostiek’ zal de pluimveehouder informeren over hoe hij een labo-analyse correct moet interpreteren en wat de aandachtspunten hierbij zijn. Bij de ‘SOP preventie & insleep’ zal vooral gefocust worden op het vermijden van mogelijke risico’s bij reiniging & ontsmetting en bij het uitloopbeheer. De ‘SOP behandelingsstrategieën’ tot slot zal variëren in functie van de aanwezige besmettingsdruk op het bedrijf waarbij de pluimveehouder het voor zijn bedrijf geschikte protocol snel en eenvoudig terug moet kunnen vinden.
SOP Monitoring
Een eerste SOP rond monitoring werd reeds voorgelegd aan de sector en uitgetest op praktijkbedrijven. Het doel van deze SOP was het gedetailleerd omschrijven van een meststaalname, om vervolgens het aantal eitjes per gram mest (EPG) te laten bepalen tijdens een microscopisch onderzoek in het labo. Deze SOP werd ook reeds uitgetest in de praktijk en uit deze eerste validatie werd duidelijk dat er een aantal praktische aanpassingen vereist waren. Deze SOP zal dan ook aangepast worden naar de bevindingen uit de praktijk.
Altbioleg
Parallel met het lopende Prebebioleg-project werd dit jaar ook het Altbioleg-project opgestart. Naast ILVO en Bioforum werkt UGent hier ook aan mee als partner. Het doel van dit project is te onderzoeken hoe een wormbesmetting verloopt op leghennenbedrijven en wat de relatie is tussen een wormbesmetting, productieniveau en diergezondheid. Men gaat hierin op zoek naar de meest geschikte indicator voor het bepalen van de wormdruk op het bedrijf en men wil antwoorden bekomen rond het effect (en hoelang dit effect blijft) van flubendazol op de wormdruk, rond wat de gevolgen zouden zijn van niet ontwormen en rond het effect van alternatieve (natuurlijke) ontwormingsmiddelen op de wormdruk.
Praktijkbedrijven
Afgelopen zomer werden reeds een drietal bedrijven bemonsterd. Enkele van de opvallende eerste bevindingen zijn dat ook kippen die nog maar net opgezet zijn reeds besmet kunnen zijn met wormen. Het is dus niet zo dat alle kippen altijd wormvrij uit de opfok komen. Ook kippen die er nog heel gezond uitzien en waar ook geen grote daling werd vastgesteld in de productiviteit, kunnen toch last hebben van een zeer zware wormbesmetting. Verder bleek uit labo-analyses dat een negatieve EPG-test niet noodzakelijk betekent dat er géén wormbesmetting aanwezig is.
Tekst: Karolien Langendries (PLUIMVEELOKET) - Annatachja De Grande & Evelyne Delezie (ILVO) - Laura Van Vooren (Bioforum) - Publicatiedatum: oktober 2021